De argwaan van bepaalde CCP kopstukken tegenover Falun Gong
In het begin, erkenden verschillende organisaties van de Chinese overheid de voordelen van Falun Gong voor mens en maatschappij. Hun steun droeg bij tot het verspreiden van Falun Gong in de vroege jaren ’90. Zowat één derde van de 60 miljoen leden van de Chinese Communistische Partij (CCP), waaronder een groot aantal hooggeplaatste ambtenaren, beoefenden Falun Gong.

Een handvol Partij-ideologen echter voelden zich beledigd door de stijgende populariteit van Falun Gong. Deze atheïstische voortrekkers van de CCP konden het niet slikken dat zo vele mensen na meer dan 40 jaar Marxistische indoctrinatie hun morele en spirituele inspiratie elders zouden zoeken. Bovendien hadden ze er voordeel bij om fouten te vinden bij Falun Gong als excuus om ideologisch uit te halen naar meer vrijheidsgezinde Partijfunctionarissen, om zo de Partij te ‘zuiveren’ naar eigen goeddunken. Deze machtswellustelingen negeerden straal Falun Gong’s bewezen positieve impact op mens en maatschappij, en hielden zich bezig met de ene na de andere poging om Falun Gong in diskrediet te brengen.
Eén van hen was Luo Gan, Voorzitter van de Staatsraad en goede maatjes met Jiang Zemin, de toenmalige Partijvoorzitter. Reeds van bij het begin instrueerde Luo Gan het Ministerie van Staatsveiligheid en het Ministerie van Volksveiligheid om agenten te laten doorgaan voor Falun Gong beoefenaars. Deze clandestiene operaties brachten geen bezwarend bewijsmateriaal aan het licht; integendeel, vele van deze agenten begonnen oprecht Falun Gong te beoefenen. De inquisitie ging toen over tot bedrog. In december 1994 werd een gezamenlijke brief van “meer dan 100 Falun Gong beoefenaars” gefabriceerd die Meneer Li Hongzhi (de stichter van Falun Gong) ervan beschuldigde zijn geboortedatum te hebben vervalst, rijkdom te vergaren, belastingen te ontduiken, etc.
Falun Gong zou verboden worden op 3 februari 1995. Toeval wou dat er een Falun Gong beoefenaar werkzaam was in het Ministerie van Volksveiligheid die een week van te voren weet kreeg van deze plannen. Samen met andere Falun Gong beoefenaars dienden ze drie rapporten in om de valse beschuldigingen te ontkrachten, en konden zo op het nippertje een crisis vermijden.
In 1996 begon er een georchestreerde mediacampagne tegen Falun Gong met een artikel gepubliceerd op 17 juni 1996 in het Guangming Dagblad, het mondstuk van de CCP. Vele van de door de staat gecontroleerde dagbladen door China heen kopieerden de lasterlijke artikelen. Op 24 juli 1996 vaardigde het Departement voor Propaganda van de CCP een interne nota uit die het (her)drukken van alle boeken van meester Li Hongzhi verbood.
Begin 1997 gaf Luo Gan het Ministerie van Volksveiligheid het bevel een nationaal onderzoek te voeren naar “de illegale religieuze activiteiten van Falun Gong”. De eerste verslagen meldden “geen problemen tot zover”, en Luo Gan moest het onderzoek stopzetten. Vele agenten die bij het onderzoek betrokken waren begonnen Falun Gong te beoefenen.
Op het einde van mei 1998 zond het Beijing TV Station een programma uit met ene zekere He Zouxiu, een zelfuitgeroepen dokter. De vrouw van He Zouxiu en die van Luo Gan bleken zussen van elkaar te zijn. In de uitzending uitte He Zouxiu meerdere valse beschuldigingen aan het adres van Falun Gong. Vervolgens nam Luo Gan op 21 juli 1998 opnieuw zijn toevlucht tot de tactiek van het “eerst beschuldigen, later bewijzen zoeken”. Hij gaf het bevel aan de politie over heel het land om “bewijsmateriaal te vinden dat Falun Gong ketterij verspreidt en criminele activiteiten uitvoert.” Vele steden verboden Falun Gong en arresteerden en beboetten beoefenaars die buiten samen oefenden wegens “het deelnemen aan illegale bijeenkomsten”.
Deze incidenten zijn slechts een handvol voorbeelden van de discriminatie en intimidatie die Falun Gong beoefenaars ondervonden. Later zou de CCP beweren geschrokken te zijn door de plotse grote populariteit van Falun Gong, wat sommige goedgelovige waarnemers ertoe bracht te beweren dat de vervolging van Falun Gong een paniekreactie was van een zich bedreigd voelende CCP. De waarheid is dat de CCP de situatie van Falun Gong ten allen tijde op de voet heeft gevolgd en allerlei dingen had uitgeprobeerd om Falun Gong beoefenaars te onderdrukken en te intimideren.
Het Tianjin Incident
Al dit onrecht slaagde er echter niet in de Falun Gongbeoefenaars te provoceren. Zij hielden zich aan meester Li's verklaring: “Anderen mogen ons dan wel slecht behandelen, wij behandelen anderen niet slecht, noch beschouwen we mensen als de vijand,” verdroegen de pesterijen en gaven deze bevooroordeelde mensen keer op keer de gelegenheid om te begrijpen wat cultivatie precies inhoudt en wat voor soort mensen beoefenaars zijn. Vele beoefenaars, waaronder CCP-leden en overheidsfunctionarissen, schreven op eigen initiatief naar de centrale overheid om vanuit hun eigen ervaring te getuigen dat Falun Gong positief bijdraagt tot de maatschappij en geen bedreiging vormt. Echter wie dergelijk beroep aantekende werd al snel bestempeld als “opposant van de Partij”, “verstoort het normale functioneren van de Partij”, of zelfs “antirevolutionair”. Een dergelijk label kan iemand’s job, woning of vrijheid kosten in het volledig door de CCP gecontroleerde China. Toch waren er vele beoefenaars die spontaan hun stem lieten horen en getuigden in het voordeel van Falun Gong.

Het grote aantal protestbrieven leidde ertoe dat een groep vooraanstaande overheidsfunctionarissen onder leiding van Mr. Qiao Shi, voormalig voorzitter van de Chinese Senaat, in het najaar van ’98 een aantal wetenschappelijke onderzoeken op touw zetten om de impact van Falun Gong op de volksgezondheid en de maatschappij te onderzoeken, teneinde de controverse rond Falun Gong op te lossen.
Bij deze onderzoeken waren er tevens een aantal enquêtes, uitgevoerd in verschillende steden door staatsgecontroleerde medische instellingen in opdracht van de Staatsraad en het Ministerie van Sport. Meer dan 33.000 beoefenaars namen deel aan de enquêtes, die de meest systematische en overzichtelijke cijfers over Falun Gong beoefenaars ooit verzamelden (http://www.fsccentre.org/Summary of Health Surveys.htm). De resultaten tonen aan dat, van de ondervraagden, 98.7% een verbetering van de fysieke gezondheid ervoer en 97.7% zich mentaal beter voelde dankzij het beoefenen van Falun Gong.
Zich baserend op hun onderzoeken diende de groep een formeel rapport in bij het Politbureau van de Chinese Communistische Partij, met de conclusie dat “Falun Gong enorme voordelen brengt aan natie en volk en geen enkel nadeel.” Deze slotsom viel echter niet in goede aarde bij Partijvoorzitter Jiang Zemin, die verbitterd op het rapport kribbelde: “Te ingewikkeld; ik snap er niets van.” Overduidelijk met bijbedoelingen droeg hij de afhandeling van het rapport en aanverwante zaken over aan Luo Gan.
Luo Gan begreep wat hem te doen stond en aanvaardde zijn taak. Op 11 april 1999 publiceerde “dokter” He Zouxiu nogmaals een lasterlijk artikel over Falun Gong in een tijdschrift in Tianjin. Aangezien het artikel van naaldje tot draadje verzonnen was, trokken heel wat beoefenaars naar de redactie van het tijdschrift om over hun persoonlijke ervaringen met Falun Gong te vertellen en om het tijdschrift te vragen het artikel terug te trekken. Op 22 en 23 april 1999 viel een bewapende politiemacht op gewelddadige wijze Falun Gong beoefenaars aan die vóór het kantoor van het tijdschrift stonden te wachten voor een gesprek met de redacteurs, en 45 beoefenaars werden gearresteerd. Vreemd genoeg gaf de politie de beoefenaars de raad dat indien zij klachten hadden, zij zich maar moesten wenden tot de centrale regering in Beijing.
Het vreedzame protest van 25 april

Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje en twee dagen later, op 25 april 1999, kwamen zowat 10.000 Falun Gong beoefenaars in stilte samen in Beijing voor het gebouw van het Klachtenbureau van de Staatsraad – dat zich bevindt naast het kantoor van de Chinese leiders – om de vrijlating van de in Tianjin opgepakte beoefenaars te bepleiten evenals de stopzetting van de ban op Falun Gong lectuur.
De samenkomst verliep vreedzaam, ordelijk en voorbeeldig. De beoefenaars stonden in rijen van drie tussen het voetpad en de rijweg zodat ze het verkeer niet hinderden; ze gaven voorbijgangers de raad door te wandelen om geen wanorde te veroorzaken; sommigen ruimden zelfs het vuil van de straten op. De politie gaf hen het bevel mee te komen naar de centrale leiding, en verdeelde de beoefenaars langs twee routes die samenkwamen aan de ingang van het Zhongnanhai gebouw – het kantoor van de Chinese leiders. De twee verschillende routes maakten dat de beoefenaars het Zhongnanhai gebouw omsingelden, wat achteraf als beschuldiging gebruikt werd tegen Falun Gong.
Volgens getuige Dr. Shi Caidong, kwam premier Zhu Rongji omstreeks 7u30 naar buiten om te vragen wat er precies aan de hand was. Premier Zhu nodigde drie beoefenaars uit om met hem naar binnen te gaan voor een gesprek. Hieruit bleek dat premier Zhu een aantal dagen eerder het bevel had gegeven aan de Staatsraad om Falun Gong beoefenaars met rust te laten, maar niemand bleek op de hoogte te zijn van deze instructies. Later op de dag had premier Zhu een onderhoud met vijf vertegenwoordigers van de Falun Gong beoefenaars, en hij beval de vrijlating van de in Tianjin opgepakte beoefenaars. Toen ze het nieuws hoorden, verdwenen de beoefenaars in stilte naar huis. Deze samenkomst wierp internationale aandacht op Falun Gong.
Jiang’s persoonlijke kruistocht tegen Falun Gong
De vreedzame afhandeling van de petitie van 25 april werd positief onthaald door internationale waarnemers en media. Velen zagen het oplossen van een sociale kwestie met een compromis als een mijlpaal in China’s evolutie naar een moderne maatschappij.
Jiang Zemin, toenmalig voorzitter van de CCP, koesterde echter een diepe minachting voor de manier waarop premier Zhu de zaak had afgehandeld. Nog geen drie weken later, toen premier Zhu terugkeerde van een succesvol staatsbezoek aan de VS en Canada, kon Jiang zijn vijandigheid niet langer verbergen en bleef opvallend afwezig op Zhu’s verwelkomingceremonie.

Klaarblijkelijk op zoek naar een manier om zijn eigen autoriteit te vergroten, drong Jiang aan op een andere oplossing – zijn oplossing. Volgens betrouwbare bron hief Jiang zijn vuist in de lucht toen Luo Gan hem vertelde hoe de opkomst was afgehandeld, en krijste hij luidkeels: “Vernietig het! Vernietig het! Vernietig het resoluut!”
Tijdens een discussie over de bijeenkomst van de Falun Gong beoefenaars aan het Zhongnanhai gebouw op de eerstvolgende vergadering van het Staande Comité van het Politbureau, pleitte premier Zhu: “Laat ze gewoon hun oefeningen doen…” Nog voor hij zijn zin kon afmaken, wees Jiang met zijn vinger naar hem: “Dwaas! Dwaas! Het zal leiden tot de ondergang van onze Partij en de natie!”
Premier Zhu zweeg. Hij wist maar al te goed wat het betekende een kopstuk van de CCP tegen te spreken. In 1966 viel Liu Shaoqi, de toenmalige opvolger-in-spe van Voorzitter Mao, uit de gratie. Hij stierf drie jaar later, naakt vastgeketend aan een houten bord, na aanhoudende martelingen en vernederingen. In 1971 vluchtte Lin Biao, Mao’s tweede vermeende opvolger, voor zijn leven maar stierf in een mysterieus vliegtuigongeluk in Mongolië. In 1976 werd Deng Xiaoping, Mao’s rechterhand, “voor altijd uit de Partij gezet.” Deng had het geluk te kunnen overleven, en kwam later aan de macht. Hij trad echter in Mao’s voetsporen, en deed precies hetzelfde als wat Mao hem had aangedaan: hij ontsloeg zijn zelfgekozen opvolgers Hu Yaobang en Zhao Ziyang respectievelijk in 1987 en 1989. Zhao Ziyang viel uit de gratie omdat hij tegen het gebruik van geweld was bij de studentenbetogingen van 1989, werd daarom uit de Partij gezet en kreeg levenslang huisarrest. Deze zaken waren maar al te goed gekend door de aanwezigen op de vergadering, en niemand durfde Jiang een strobreed in de weg te leggen.
Hoewel de meeste overheidsfunctionarissen Jiang niet openlijk durfden tegenspreken, was zijn hardhandige aanpak allerminst geliefd, daar vele overheidsfunctionarissen Falun Gong beoefenden of er positief tegenover stonden. Sommigen schreven naar Jiang Zemin en andere CCP-kopstukken om een minder radicale aanpak voor te stellen. Het was Jiang echter menens en op 7 juni 1999 gaf hij een toespraak aan het voltallige Politbureau. Na deze toespraak besloot het Centrale Comité om Falun Gong te vervolgen.
Jiang’s toespraak van 7 juni werd al gauw doorgestuurd naar alle Partijtakken als officieel document van het Centrale Comité. De tekst beschuldigde Falun Gong beoefenaars ervan “met de Partij en de regering te vechten om de gunsten van het volk,” bepaalde “de houding van de Partij ten aanzien van Falun Gong,” en eiste een “harde aanpak” van hen die weigerden zich naar de standpunten van de Partij te schikken.

Het was Jiang echter opgevallen dat de bestaande overheid en Partijorganisaties zijn persoonlijke kruistocht tegen Falun Gong niet met animo zouden steunen. In zijn speech gaf hij Li Lanqing, Ding Guangen en Luo Gan de bevoegdheid een orgaan uit de grond te stampen speciaal erop gericht de “Falun Gong kwestie” aan te pakken. Dit was de oorsprong van het beruchte “610 Bureau”. Drie dagen later, op 10 juni 1999 werd de “Leidersgroep van het Centrale Comité voor de afhandeling van de Falun Gong kwestie” gevormd, zoals bevolen door Jiang, met Li Lanqing als hoofd. Ten dienste van deze “Leidersgroep” stond het “Centrale 610 Bureau” – de echte uitvoerende eenheid - onder leiding van Luo Gan.
De “Leidersgroep” en het “610 Bureau” werden opgericht als onafhankelijke organen binnen de Partij en de regering, met absolute macht over zowel de Partij als de regering. Het “610 Bureau” heeft de autoriteit om rechtstreekse bevelen te geven aan militair personeel, veiligheidsdiensten, politie, rechtbanken en het propagandaministerie, en bezit de macht om alle overheidsreserves en –systemen aan te spreken. Onder de “Leidersgroep” en het “Centrale 610 Bureau” bestaan er “Leidersgroepen” en “610 Bureau’s” op alle niveau’s van de Partij en de overheid, van federaal tot gemeentelijk niveau, elk met de macht om alle reserves en systemen op dat niveau op te eisen. Anders gezegd, het “610 Bureau” is Jiang’s persoonlijke controleapparaat op de gehele overheid.
Met alles onder zijn controle, was Jiang’s kruisvaart tegen Falun Gong in volle gang.
Falun Gong Beoefenaars tekenen massaal protest aan op 20 juli 1999
Op de ochtend van 20 juli begon de Chinese staatsgecontroleerde media het land te overspoelen met anti Falun Gong haatpropaganda, en zowel de ether als de gedrukte pers stonden bol van verzinsels en valse beschuldigingen. Het propaganda-apparaat zond berouwvolle “bekentenissen” en “afzweringen” uit van “heropgevoede” Falun Gong beoefenaars om Falun Gong beoefenaars, hun families en sympathisanten te verontrusten. De nacht ervoor, tijdens een grootschalige landelijke razzia, hadden de autoriteiten alle beoefenaars gearresteerd waarvan zij meenden dat ze een belangrijke positie hadden in de Falun Gong “organisatie”. De autoriteiten waren ervan overtuigd dat zonder deze “hoofdfiguren” de Falun Gong “organisatie” zou instorten en dat de 100 miljoen Falun Gong beoefenaars gewoonweg zouden verdwijnen onder de hoge druk.

De dagen die erop volgden echter kwamen er tienduizenden Falun Gong beoefenaars in vrijwel elke grote stad in China, spontaan en masse beroep aantekenen bij het gemeentelijke en provinciale bestuur. Een groot aantal beoefenaars vertrokken zelfs meteen naar Peking om er protest aan te tekenen bij de centrale overheid. Getuigen beweren dat er miljoenen naar Peking afzakten in de eerste twee dagen. Niet om amok te maken, maar om in vrede en met hoop in de regering te getuigen over de goedheid van Falun Gong vanuit hun eigen ervaringen, en om erop aan te dringen dat de regering haar vergissing een vervolging te lanceren op basis van valse beschuldigingen, zou corrigeren.
Het interesseerde de autoriteiten echter weinig wat de Falun Gong beoefenaars te zeggen hadden. De vreedzame optocht werd ontvangen met brutaal politiegeweld: 80-jarige vrouwen werden met matrakken geslagen, zwangere vrouwen werden geschopt, kinderen kregen klappen, vrouwen werden de kleren van het lijf gescheurd op klaarlichte dag. In scherp contrast met het politiegeweld, bleven de Falun Gong beoefenaars helemaal vreedzaam; geen enkele Falun Gong beoefenaar in het hele land sloeg ook maar één keer terug.
Niemand weet hoeveel Falun Gong beoefenaars er beroep aantekenden op 20 juli 1999. Wat men wel weet is dat hun aantal zo groot was dat er niet genoeg gevangenissen waren om ze allemaal in vast te houden. De politie dreef de overige beoefenaars met geweld samen in sportarena’s en grote opslagplaatsen, waar ze van de beoefenaars eisten dat zij hun identificatie en werkplaats opgaven. De nietsvermoedende beoefenaars hadden niets te verbergen en stemden toe, niet wetend dat deze informatie later gebruikt zou worden voor verdere vervolging. De politie beval de werkplaatsen vervolgens de Falun Gong beoefenaars te komen afhalen.
20 juli 1999 ging de geschiedenis in als het begin van een nooit eerder geziene vervolging. Jiang Zemin nam naar schatting één miljoen mensen in dienst om Falun Gong te vervolgen, bouwde honderden nieuwe gevangenissen, hersenspoelingcentra en werkkampen. De staatstelevisie zond wel 7 uur per dag haatpropaganda tegen Falun Gong de ether in, en de propaganda beperkte zich niet enkel tot de traditionele media zoals radio, tv, kranten en tijdschriften: lagere schoolkinderen werden gedwongen anti-Falun Gong gedichtjes op te zeggen, toelatingsexamens voor hogere studies en sollicitatieformulieren bevatten meerdere anti-Falun Gong gerichte vragen, zelfs buskaartjes hadden anti-Falun Gong leuzen op de achterkant gedrukt. In deze storm van misleiding en terreur, hielden de Falun Gong beoefenaars zich moedig, en bleven vreedzaam onder alle geweld.
(wordt vervolgd)
Origineel: www.falunhr.org
http://www.falunhr.org/index.php?option=content&task=view&id=390&Itemid=78