Op 23 en 24 april 1999 bestormde en arresteerde de politie in Tianjin tientallen Falun Gong beoefenaars die zich buiten een uitgeverij hadden verzameld om fouten in een onlangs gepubliceerd artikel waarin Falun Gong belasterd werd te rectificeren. Toen het nieuws over de arrestaties zich verspreidde, en meer en meer Falun Gong beoefenaars navraag deden bij de autoriteiten van Tianjin, werd hen verteld dat ze maar in Beijing in beroep moesten gaan. Op de daarop volgende dag, 25 april 1999, verzamelden zich spontaan meer dan 10.000 Falun Gong beoefenaars buiten bij het Centrale Klachtenbureau gevestigd aan de Fuyou straat in Beijing. Dit is vlakbij Zhongnanhai, waar het regeringscomplex is gevestigd. De samenkomst was vreedzaam en ordelijk. Enkelen van hen werd gevraagd om de Chinese Minister-President Zhu Rongji en zijn staf te ontmoeten. ’s Avonds werden diegenen die gearresteerd waren in Tianjin vrijgelaten en ging iedereen naar huis.
Meest vreedzame demonstratie wordt bestempeld tot belegering
Bestempeling tot "belegering van het regeringscomplex"
Volgens diverse bronnen in de Chinese regering woedde er in die tijd een hevige politieke strijd tussen de hoogste kopstukken van de CCP. De toenmalige leider van de CCP, Jiang Zemin, stelde dat de regering Falun Gong moest "vernietigen", terwijl andere leden van het politbureau geen bedreiging zagen in Falun Gong. CNN analist Willy Lam citeerde enkele functionarissen die vertelden dat Falun Gong “erg persoonlijk" was geworden voor Jiang Zemin. In juli gaf Jiang vervolgens officieel bevel tot onderdrukking van Falun Gong.
De samenkomst op 25 april, die feitelijk gecoördineerd werd door functionarissen uit Tianjin en Beijing werd niet meer weergegeven als een vreedzaam beroep, maar ineens bestempeld tot een "belegering van het centrale regeringscomplex" en een "duidelijk bewijs dat Falun Gong een bedreiging is."
De invloed van deze propaganda
De misrepresentatie van 25 april als een belegering van Zhongnanhai maakte Falun Gong een politieke beweging. Deze propaganda verspreidde zich in China maar ook daarbuiten. Dus, in plaats van de vervolging door de CCP te zien als een gewelddadige onderdrukking van een spirituele groepering, ontstond het idee dat Falun Gong en de CCP in een machtsstrijd verwikkeld waren. Ook geloofden veel westerse mediaorganisaties dat Falun Gong de vervolging aan zichzelf te wijten had door de regering "uit te dagen" op 25 april. Dit soort berichten hebben het enthousiasme van mensrechtenactivisten in de kiem gesmoord. Het blijft een bepalende factor in het wijdverspreide 'beschuldig het slachtoffer' syndroom dat rapportages en studies naar de vervolging sindsdien gekenmerkt heeft.