Op 25 april 2024 was het 25 jaar geleden dat meer dan 10.000 Falun Gong beoefenaars zich verzamelden bij het centrale klachtenbureu in Beijing met het verzoek om vrij hun meditatie en geloof uit te mogen oefenen. Dit historische beroep werd ingegeven door een periode van toenemende onderdrukking en de arrestatie van 45 Falun Gong beoefenaars in de stad Tianjin, waardoor in het hele land bezorgdheid over de vrijheden van Falun Gong beoefenaars ontstond.
Deze vreedzame uitoefening van rechten die ogenschijnlijk beschermd worden door de Chinese grondwet werd later door de staatsmedia herschreven als een poging tot “belegering” van Zhongnanhai, het gebouw van de centrale regering. Dit verhaal werd vervolgens overgenomen door westerse media en academici. De gebeurtenis werd later gebruikt om de gewelddadige vervolging van Falun Gong beoefenaars te rechtvaardigen.
Tegenstrijdig karakter
Beoefenaars gebruikten de beroepsprocedure, zoals die door de Chinese wet wordt voorgeschreven, om te vragen dat hun grondrechten werden gerespecteerd en om de vrijlating te eisen van de 45 Falun Gong beoefenaars die ten onrechte werden vastgehouden in Tianjin. Deze vreedzame actie staat in schril contrast met de CCP die misleidend was en later gewelddadig bleek te zijn.
CCP-functionarissen lieten de gedetineerde beoefenaars aanvankelijk vrij en verklaarden dat er geen verbod op Falun Gong zou komen. Deze belofte werd een paar maanden later abrupt ingetrokken toen de CCP Falun Gong verbood en de gewelddadige campagne lanceerde om Falun Gong uit te roeien. Het propaganda-apparaat van de CCP verdraaide vervolgens wat er op 25 april gebeurd was en schilderde de gebeurtenis af als een gewelddadig protest met als doel de regering omver te werpen.
Toenemende onderdrukking in de aanloop naar 25 april
Na de introductie van Falun Gong aan het publiek in 1992, nam de populariteit van Falun Gong in China een hoge vlucht. Volgens schattingen van de Chinese overheid waren er in 1999 tussen de 70 en 100 miljoen mensen die Falun Gong beoefenden.
Aanvankelijk steunde de CCP Falun Gong en regeringsfunctionarissen spraken met lof over de gezondheidsvoordelen en de bevordering van morele waarden. Ondanks dat groeide, met de toename van het aantal beoefenaars van Falun Gong, de bezorgdheid van sommigen binnen het leiderschap van de CCP, dat Falun Gong een uitdaging zou kunnen vormen voor het gezag van het regime, ondanks het feit dat het een persoonlijke spirituele praktijk is en geen politieke beweging.
Al in 1994 begonnen veiligheidsagenten van het regime Falun Gong te onderzoeken. Onderzoekers rapporteerden echter herhaaldelijk dat de beoefening mensen alleen maar leerde om gezond te leven en hun morele karakter te verbeteren. Voormalige voorzitter van het Nationale Volkscongres, Qiao Shi stelde in 1998 een onderzoek in en kwam tot de conclusie: “Het beoefenen van Falun Gong brengt alleen voordelen en geen schade.”
Ondanks de bevindingen van deze onderzoeken bleven sommige leiders van de CCP pogingen ondernemen om de populariteit en de snelle verspreiding van Falun Gong te verminderen. Van 1996 tot 1999 publiceerden de staatsmedia stukken die waren gericht op het aanvallen en marginaliseren van Falun Gong. In juli 1996 vaardigde de Algemene Administratie van Pers en Publicatie een beleid uit dat de publicatie van Falun Gong boeken verbood.
De eerste arrestaties van Falun Gong beoefenaars in China vonden plaats op 22 april 1999, nadat beoefenaars een staatspersbureau hadden verzocht een artikel in te trekken waarin valse beweringen over Falun Gong werden gemaakt. De arrestaties leidden tot nationale bezorgdheid over de vrijheid van de beoefenaars.
De politie van het openbare veiligheidsbureau in Tianjin gaf aan dat het arrestatiebevel uit Beijing kwam en dat de Falun Gong beoefenaars daar maar in beroep moesten gaan. Oproepen om zich te verzamelen gingen van mond tot mond en vroeg in de ochtend de volgende dag begonnen mensen zich te verzamelen bij het nationale klachtenbureau in de buurt van het centrale leiderschapscomplex in Zhongnanhai. Falun Gong beoefenaar Deng Guoping, die later uit China naar Australië vluchtte, vertelde in een interview:
„Op die dag kwamen duizenden mensen vrijwillig uit alle richtingen. We kenden elkaar niet. We stonden daar een hele dag. Niemand gaf ons een formeel schriftelijk bericht waarin stond wat we wel of niet moesten doen. Rond 21u00 kwam er informatie van de eerste rij het dichtst bij het klachtenbureau die van de ene naar de andere persoon werd doorgegeven: “sommigen hebben al regeringsambtenaren ontmoet. Tianjin heeft de 45 beoefenaars vrijgelaten. Een nieuwe ronde van ontmoetingen met overheidsfunctionarissen zal plaatsvinden over een paar dagen. Iedereen zou nu naar huis moeten gaan.” Zo kregen we de informatie dat sommigen van ons overheidsfunctionarissen hadden ontmoet en we vertrouwden erop dat de functionarissen wisten dat we goede mensen waren en onze boodschap begrepen.“
Dit spontane beroep op 25 april was niettemin het grootste protest in Beijing sinds de demonstraties voor democratie op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989 tien jaar eerder en bracht Falun Gong voor het eerst internationaal in het nieuws.
De reactie van de CCP
Zhu Rongji, een topambtenaar van de CCP en China's premier in die tijd, nodigde vier beoefenaars uit in Zhongnanhai om naar hun verzoeken te luisteren en organiseerde diezelfde avond de vrijlating van de 45 mensen die nog vastgehouden werden in Tianjin. Toen het nieuws bekend werd gemaakt, vertrokken alle 10.000 Falun Gong beoefenaars weer vreedzaam en lieten de straat zelfs volledig opgeruimd achter.
Dagen later verklaarde een woordvoerder van de Staatsraad dat er geen verbod op Falun Gong zou komen. In de daaropvolgende maanden probeerden beoefenaars van Falun Gong terug te keren naar hun normale meditatieactiviteiten. Maar in vele regio's ondervonden ze dat hun oefenplaatsen door politieauto's geblokkeerd werden of onderbroken werden door hydraulische kanonnen. Ook werden meerdere beoefenaars die op 25 april in Beijing aanwezig waren, in hun huizen geconfronteerd met politie, alleen al omdat ze daar aanwezig waren.
Op 20 juli 1999 werd echter duidelijk dat er in die periode achter de schermen een onderdrukking van Falun Gong werd beraamd. Jiang Zemin, de secretaris-generaal van de partij, was blijkbaar niet tevreden met de reactie van Zhu Rongji op het beroep van 25 april en was jaloers op de populariteit van Falun Gong. Hij gaf toen eigenhandig opdracht om de praktijk uit te roeien.
Hao Fengjun, die in die tijd bij het Openbare Veiligheidsbureau in Tianjin werkte en later naar Australië overliep, herinnerde zich: “Na 25 april 1999 heeft de Chinese regering het verzamelen van feiten en informatie over Falun Gong geïntensiveerd en zich volledig voorbereid op de vervolging van Falun Gong.” Op 10 juni richtte Jiang het 6-10 Bureau op, een buitenwettelijk veiligheidsagentschap dat Falun Gong moest uitroeien. Jiang gaf de directeur Li Lianqiang de opdracht “Vernietig hun reputatie. Vernietig ze financieel. En vernietig ze fysiek!”
Zo begon een gewelddadige vervolging bestaande uit grootschalige pesterijen, opsluiting, marteling en moord die 25 jaar later nog steeds voortduurt.
De oproep van 25 april 1999 was een keerpunt in de geschiedenis van Falun Gong en China. Het toonde de bereidheid van de Chinese Communistische Partij om vreedzame oproepen tot vrijheid van geloof en meningsuiting te onderdrukken, evenals haar vermogen om de staatsmedia te gebruiken om haar onderdrukking te rechtvaardigen door de waarheid te manipuleren. Ondanks de inspanningen van het regime om Falun Gong uit te roeien, wordt het nog steeds door miljoenen mensen in China beoefend en heeft het zich over de gehele wereld verspreid in meer dan 70 landen. De oproep van 25 april herinnert ons aan het belang van de bescherming van fundamentele mensenrechten en de moed van degenen die hiervoor opkomen.
Extra referentiemateriaal
Lees het interview met Hao Fangjun, een voormalige politieman die overliep naar Australië, en zijn verslag van wat er op 25 april en daarna gebeurde.
Bekijk de documentaire “A Decade of Courage”, waarin het beroepe van 25 april wordt uitgelegd.